Was de kersen grondig in koud water. Laat ze uitlekken op een theedoek en dep ze vervolgens droog met keukenpapier. Verwijder de steeltjes en pit de kersen één voor één. Dit kan met een speciale ontpitter of gewoon met een scherp mesje. Snijd de kersen doormidden als je wil dat ze sneller drogen, maar het kan ook met hele kersen.

Bekleed een bakplaat met bakpapier en leg de kersen met de snijkant naar boven op de plaat. Zorg ervoor dat ze elkaar niet raken, zo drogen ze gelijkmatiger. Als je een droogoven gebruikt, leg je ze op de rekken, eveneens met voldoende ruimte ertussen.

Stel de oven in op een temperatuur van ongeveer 60 tot 70 graden Celsius. Zet de ovendeur op een kiertje zodat het vocht weg kan, dit is bij een droogoven niet nodig. Gebruik eventueel een houten lepel om de deur open te houden. Laat de kersen drogen gedurende 8 tot 12 uur. Dit hangt af van de grootte van de kersen en of ze gehalveerd zijn. Controleer regelmatig: ze zijn klaar als ze taai en leerachtig aanvoelen, maar niet knapperig of keihard.

Haal de kersen uit de oven en laat ze volledig afkoelen. Controleer of er geen vocht meer in zit door er voorzichtig in te knijpen. Als ze nog kleverig zijn of sap verliezen, moeten ze nog iets langer drogen.

Doe de afgekoelde gedroogde kersen in luchtdichte, schone potten of goed sluitende glazen bokalen. Zet ze op een donkere, koele plek. Let op: de potten worden dus niet ondersteboven gezet. Vul ze tot net onder de rand en sluit ze stevig af.